![]() 1321 - 2021
Dit is de winnende logo van Niels de Jonge https://wilsum.info/ (Dorpsbelangen Wilsum) ![]() Een brief van bisschop OTTO I (OSU, II, nr. 613. ) Kerspel (Kirsple) Wilsem genoemd in 1213 De geschiedenis van Havezate BUCKHORST |
Het is opmerkelijk, dat Wilsum (samen met Grafhorst) stadsrechten heeft gekregen. Algemeen wordt aangenomen, dat de stadsrechten van Wilsum dateren van voor 1321. De Wilsumer Willekeuren (verordeningen) uit dat jaar, laten daarover weinig twijfel bestaan. (zie het rechter plaatje) Maar Wilsum als nederzetting, bestond eigenlijk al veel langer. In 1260 werd er in Wilsum immers de zitting van de kerkelijke rechtbank gehouden (seend). Ook de toezegging van de Hollandse graaf Floris V in 1276 (18 september), dat hij toestaat, dat die van Campen, Swolle, Deventer en Wilsem en tussenliggende steden bij schipbreuk hun goederen binnen een jaar weer kunnen opeisen. Maar ondanks dit alles, is het met Wilsum als stad nooit wat geworden. Het stedelijk besef verdween totaal. En als duidelijk voorbeeld hiervan, kan genoemd worden, dat 600 jaar later, er een landbouwvereniging wordt opgericht voor het "dorp Wilsum". De motieven waarom Wilsum tot stad in formele zin is verheven, zijn niet bekend. Het kon niet afgedwongen worden. Waarschijnlijk heeft de bisschop zijn machtspositie tegenover Kampen willen versterken. Kampen gedroeg zich in die tijd als een vrije staat en heeft formeel nooit stadsrechten bezeten. (Nieuwstad behoorde overigens ook tot het stadsgebied van Wilsum, Uiterwijk en Harsenhorst niet, deze behoorden bij de gelijknamige schoutambt). |
![]() De
"Willekeuren (verordeningen)
van Wilsum" van 24 febr. 1321
Een codificatie van het stadsrecht bekend door "schepenen van Wilsem, olde ende nije, ende alle de gemeente" Het stadsrecht telt 51 artikelen; hierin is ook al sprake van burgemeesters. Telting, ‘Stadregt van Wilsum’, p. 9-18. Zie hier meer info over de Stadsrechten van WILSUM "Wilsum in Vrogger tied" |
![]() De foto is genomen in 1921 door
de vrouw vd predikant
|
![]() 1937 |
![]() Rechts veerman Piet Jager en
links Harm Uitslag. 1971
|
![]() Dorpsweg vanuit het zuiden
in 1948.
(nadering vanuit links) |
![]() Dorpsweg in het centrum,
herfst 1949
voor zijn huis zit Hendrikus Hekhuizen. |
![]() Dorpsweg in 1948 vanuit het
noorden, Kampen
(Nadering vanuit rechts) |
Het stadje ligt al honderden jaren,
er
heel rustig verscholen bij, gelegen op een honderden jaren oude
rivierduin aan de noordzijde, van de
IJssel tussen Zwolle en
Kampen. Direct valt op, dat het bijzondere kerkje, eigenlijk
buitendijks ligt. Met een
heel opvallende toren,
(Over het kerkje en zijn toren
kom ik later uitgebreid op terug)
een beetje
provocerend kijkend, naar de IJssel. Op de fiets ben je er na een
paar trappen op de pedalen zo door heen. Zonder er
erg in te
hebben, fiets je op de Dorpsweg, daarbij twee afslagen richting, de
IJssel voorbij.
Deze weggetjes gaan naar een mooi
passantenhaventje en verderop naar
een rustig gelegen picknickplaats (met strandje), waar heel verrassend
een klokkenstoel
staat met een replica van het vroegere luidklokje (1477) uit de
kerktoren, die later als veerbengel werd gebruikt.
De gemeente strekte zich vroeger ooit uit
tot over de IJssel naar het Westen, waar het gebied bereikbaar was
middels
een voetveer en de bewoners uit dit gebied, zo ook naar de parochiekerk
in Wilsum konden gaan. Aan de IJssel
bevond zich nog tot voor
het midden van de 20e eeuw een kade, waar punters met een eigen
letternummering
(b.v. WU2 en WU6) op de zeilen, konden aanmeren.
Daarnaast heeft Wilsum ook heel
spraakmakende inwoners gekend.
Ik noem u b.v. de klompendominee, of een predikant, die niet
wilde wonen bij zijn kerkgangers in Wilsum
en op een keer 's nachts
naakt de straat op vluchtte, toen hij betrapt werd bij het delen van
het bed met een vrouw.
‘Alsoo
hij tot ene schundelicken ende ergerlicken val geraeckt is, duichdien
hij tot een seekere frouwe,
omb mit haer ontucht tho bedrijven,
ingegaen is, ende hem ontcledende, naekt aldaer in ’t bedde
gelecht,
waerop hij van deselviges man betrapt zijnde, ende naer
eenige ontfangene slaechen, ende gewondet zijnde, naeckent nae huis
geloepen.’
De verhalen over predikant
Lambers zijn ook ontluisterend. Uit woede en frustratie
over zijn schorsing,
scheurde hij een groot aantal bladzijden uit het doopboek van Wilsum.
Alle aantekeningen van
gedoopte kinderen tussen 1816 en 1833 zijn daarom voorgoed verdwenen.
Ook was
hij het, die in een vlaag van razernij een steen door de kerk gooide
(18-6-1833) en maakte 's nachts samen
met zijn meid stampei voor het huis van Lier. Dit is te lezen in een
brief van Jan van Lier aan het
Classicaal Bestuur.
![]() De nieuwe veerbengel bij de picknickplaats aan de IJssel. |
![]() De vroegere gemeente Wilsum met
een gedeelte aan de overzijde van de IJssel
|
![]() |
![]() |
Wilsum ligt dus
aan
de rechter oever (ten oosten) van de IJssel, enkele kilometers
stroomopwaarts van IJsselmuiden, richting Zwolle.
Het "stadje" is gebouwd
op een heel oude reeds lang bestaande rivierduin, die de
grillige loop van de IJssel de afgelopen honderden jaren
prima heeft doorstaan. Het is tot op heden niet duidelijk, of de
rivierduin een
oeverwal is of misschien een dekzandopduiking.
De naam Wilsum komt
waarschijnlijk van “Wel”, waarbij welle staat voor oever, we
moeten dan denken aan “woonplaats aan de oever”.
De
oudste 'bekende vermelding' van Wilsum (Wilsem) dateert uit 1213. Er
is daarbij sprake van het “kerspel Wilsem”
in een akte, waarbij
bisschop Otto van Utrecht de ingezetenen van de kerspelen Wilsem en
Santlike (Zalk),
die wonen op een hoeve die toebehoort aan Dirc en
Henric van Bukhorst, die later in 1227 zullen omkomen
bij "de guldensporenslag slag”
in Ane bij Coevorden.
Zie mijn Website www.necoma.nl/SBA01.html
en over kasteel Buckhorst https://www.necoma.nl/Buckhorst.html
Over Wilsum is
in de
oud-archieven van Kampen, Zwolle, Utrecht en elders, maar heel weinig
terug te vinden.
Deze bestaat namelijk uit slechts zestien
inventarisnummers, waarvan de oudsten dan ook nog uit de 18e
eeuw dateren.
De
codificatie van het stadsrecht, gedateerd 24 februari 1321,
is in
afschrift bewaard gebleven.
Men moet zich echter realiseren, dat een
exacte datum niet kan worden aangegeven, aangezien de oorkonde
waarbij het stadgericht is verleend,
niet bewaard is gebleven. De
archieven leveren dus maar zeer spaarzaam gegevens op. Ook uit de
regesten in het oorkondenboek
van Ter Kuile kan niet worden opgemaakt
of Wilsem in 1260 (kerkelijke rechtbank), 1276 (kooplieden priveleges
gekregen,
1300 (nog eens een bevestiging van de privileges) en 1315
(nog eens door graaf Willem) Wilsem toen al stadsrechten had.
Ons verhaal over Wilsum begint uiteraard bij het markante kerkje.
Het
ontstaan en de stichting van het kerkje in Wilsum rond 1050
(Misschien zelfs rond 950).
Ergens moet toch te duiden zijn, waarom het kerkje daar ooit gesticht is.
"Het gaat mij
in deze dan ook niet om de vraag, of iemand gelijk heeft, maar om het
scheppen van een historische visie" (aldus Fasel).
We gaan proberen de waarheid te benaderen.
Bedenk wel, dat
in
die tijd niet zomaar ergens een kerkje werd gebouwd. Hiervoor bestonden
regels en voorwaarden, waarbij het
stichten van een kerkje aan voldaan moest worden. Zoals fysieke
en politieke veiligheid en het vermogen om er
een priester te kunnen
vestigen, die ook nog benoemd moest worden. Of
dat er door de lokale gemeenschap onderhoud aan het kerkje geboden
kon worden.
Daarbij komt ook
nog, dat de bouw van een kerkje in tufsteen, in die tijd, een erg
dure aangelegenheid was.
Het winnen en vervoer van tufsteen was
kostbaar. Het bouwen van een tufstenen kerkje was voor de gewone
bevolking in een klein
gehuchtje sowieso niet weggelegd. Wel is het
zo, dat het bouwen van stenen kerken, een blijk was van macht en een
tot het bezit
behoorde van de lokale adel. Ze toonden daarmee status
en ze konden in de kerk begraven worden.
Bovendien geeft zo'n kerkje
in het grensgebied een markering aan van de omvang van hun
territorium.
Het betekende in die tijd “bouwen voor prestige”.
Maar van dit alles was vreemd genoeg, bij het kerkje van Wilsum totaal geen sprake.
Echter de
karakteristieke toren van dit zaalkerkje biedt ons misschien wat meer
duidelijkheid.
Bovendien moeten we ons ook gaan afvragen, of er
een zeker belang was van een bisdom,
van een koningshuis of van een
invloedrijk klooster om juist op deze plek dit kerkje te willen gaan
stichten.
In de wijde omtrek
was op dit gebied helemaal niets te vinden wat hier op wees. Rondom
de rivierduinen hier aan de IJssel
was alles tamelijk woest en
ontoegankelijk, door het moeras, stuifduinen, plassen, slappe veen,
ruige bossages en
een zandweg over de eenvoudige dijk langs de
IJssel. Let wel, we praten over het midden van de 11e eeuw,
Of zelfs
nog vroeger. En vergeet niet, Kampen bestond toen nog helemaal niet.
Ik wil nu een poging
wagen, om wat duidelijkheid te scheppen omtrent dit misterie van het
kerkje in Wilsum.
Uit een aantal bekende gegevens van dit kerkje,
kunnen toch wel een aantal opmerkelijke conclusies getrokken worden.
Zo is daar bij voorbeeld :
a) De opvallende kerktoren.
We gaan
bijvoorbeeld
eerst eens kijken naar een aantal zeer opmerkelijke kenmerken van de
toren.
Deze toren van de kerk biedt op de begane grond totaal geen toegang tot
het schip en de toren,
maar kent wel van binnenuit in het kerkgebouw
door middel van een trap, toegang naar de 1e verdieping van de toren.
In Duitsland bestaan
meerdere van dit soort bouwwerken, die via een hoge ingang vanuit een
binnenplaats toegang
geeft tot een “burchttoren”.
De ingang tot zo'n
toren bevond zich meestal 5 meter
boven het maaiveld.
In ons geval is
dus de binnenplaats “het schip” van deze kerk.
Daarnaast kent deze
toren ook een afgesloten ruimte met een zogenaamd “angstgat”, die we ook in Duitsland
tegenkomen
(“Angstloch”) waarin bij
naderend gevaar belangrijke spullen bewaard konden worden. En de
bevolking,
kon bij naderend gevaar gaan schuilen op de zolder van het
schip van de kerk. Deze voormalige toegang is nu nog te
zien in de toren. Misschien ging men zelfs graan van de boeren uit
de omgeving bewaren in deze ruimte onder het angstgat.
De heer Hoefer uit Hattem vertelt ons op
12-06-1899: "...bij de nadering van een vijand
werden daar door heen de goederen der
bevolking naar beneden gelaten om zoo veilig geborgen te zijn"
't Is de eenige
dispositie van dien aard van een toren in Nederland.
Maar zoals gezegd,
kon deze zolder, boven het schip, toen ook als vluchtplaats en
opslagruimte
van goederen voor de plaatselijke bevolking dienst
hebben gedaan, want de zolder is alleen
bereikbaar via de toren en
dan slechts met een trap vanuit de kerk.
Verder zijn de eerste laaggelegen
openingen in de toren typische schietgaten. Een kruisboog kon zo
effectiever
gebruikt worden vanuit een
verhoogde positie. De hoger gelegen openingen zijn
breder en
werden gebruikt om de omgeving in de gaten te kunnen
houden.
Vanuit het Oosten kon geen gevaar komen, want daar lag het
moeilijk toegangkelijk moerasachtig gebied
van de latere
Mastenbroekerpolder. Het gevaar uit die tijd, kwam dus over de
rivier (Noormannen ?).
Deze
openingen in de gevels van de toren zijn daarom ook begrijpelijke
toevoegingen
en ze geven bovendien een uitstekend zicht naar de bochten voor en na
de locatie Wilsum.
(Bij de kerktoren van Zalk ontbreekt
ook de toegang naar de kerk via de toren, maar
hier ontbreekt een angstgat en de
toegang via het schip naar de 1e verdieping).
In Duitsland zien we
namelijk veel meer van deze "burchttorens" kenmerken de z.g.
Bergfried – Berchfrit – Burgfried
In
de Vroege Middeleeuwen boden verdedigingstorens een aanzienlijk
verdedigingsvoordeel
door hun hoogte boven het omringende terrein.
Deze torens in Duitsland,
kenden heel duidelijk, dezelfde opbouw als
de kerktoren in Wilsum.
Alleen
in het buitenland werd er een burcht aan- en/of omheen gebouwd,
maar
hier in Wilsum was het Romaans schip de binnenplaats en het geloof kon
er gepredikt worden.
Men kan dus spreken van een een win- win situatie. Misschien hebben 2
partijen,
in de tijd dat ze goed met elkaar overweg konden, aan de
bouw van dit kerkje meebetaald.
Een adelijke familie plus de kerk uit
Rome hebben misschien wel gezamenlijk de kerk bekostigd.
Niet alleen
bood
deze toren gezien het laag omringende terrein door zijn hoogte
voordeel
bij het verdedigen van de plaatselijke boeren bevolking,
maar ook tactisch lag hij op een rivierduin
in een opvallende bocht
van de IJssel en dan met de toren buitendijks en
niet eens op het
hoogste punt van de omliggende duinen en waarbij, zoals eerder reeds
opgemerkt, hij zowel
stroomopwaarts
als stroomafwaarts een prachtig uitzicht op eventuele
vijandig en plunderende gezinde groepen op de rivier.
En de rivier
was in deze streek en in deze tijd de enige bruikbare
vervoersmogelijkheid.
Deze bocht in de IJssel bestaat overigens al
honderden jaren. Kan het zo zijn geweest,
dat het kerkje buitendijks
is komen te liggen, na de Julianavloed op 17 febr. 1164 ?
(Schokland
werd toen een eiland) en zes jaar later, bij de Allerheiligenvloed in
1170
heeft hier misschien ook toe bijgedrage.
De binnenzee van
Almere is toen ontstaan en men kreeg te maken met eb en vloed
en men kon daarna op Steur en Zalm gaan vissen.
Verder zien we op
de hoeken van de toren en het schip, zeer kenmerkende geplaatste
“long-and-short”
tufteenblokken tegen, wat kenmerkend is voor een zeer vroege
bouwstijl van deze toren !
b) Wie was of waren de stichter(s) van dit bijzonder zaalkerkje ?
Ik besef dat ik mij met de volgende theorie, op glad ijs ga begeven, maar toch durf ik deze hier te verkondigen.
Nergens is te
achterhalen, wie de stichter was van dit bijzondere zaalkerkje.
Maar het
is waarschijnlijk wel te duiden !
Eerst
ga je je afvragen, waarom er in zo'n kleine gemeenschap en op deze
(geisoleerde) locatie,
een toren van deze afmeting gebouwd moest
worden. Je zou denken, dat een klein
houten zaalkerkje met een torentje voor
een klein luidklokje toch ook voldoende zou zijn geweest.
Gezien de bouw van
de toren, zoals hierboven omschreven staat, waarbij we opvallende
bouwtechnische kenmerken hebben kunnen vaststellen van een
verdedigingstoren
die overeenstemt met de verdedigingstorens
in Duitsland (Berchfrit),
zou het toch wel logisch zijn, dat de
opdrachtgever of ontwerper ook uit dit gebied moet komen.
Welke adellijke
familie had in de 11e eeuw veel invloed in dit gebied (Salland) ?
De bisschop in
Utrecht kreeg met het ontstaan van het “Het Sticht” pas na
1100 zeggenschap over deze streek.
Zijn territorium
bestond toen uit het "Nedersticht", ongeveer de provincie Utrecht en
"het Oversticht",
dat een deel van
Overijssel, Drenthe en de stad Groningen en
omgeving omvatte.
Een echte eenheid was Overijssel toen nog niet.
Deze streek was nog opgedeeld in een gebied Salland,
Twente en
Vollenhove. En dan 22 jaar later krijgen we te maken met het
Concordaat van Worms,
waarna de bisschop van Utrecht niet meer
werd benoemd door de Duitse keizer,
maar door de meest vooraanstaande
geestelijken in zijn bisdom.
Dus wat Wilsum betreft en met name de
bouw van het kerkje, hebben we voor 1100
niet echt te maken met een
bisschop, maar waarschijnlijk met een rijke adellijke familie,
of een Duitse keizer, die
over dit gebied toen nog het zeggenschap had !
(Om het gebied te
kunnen besturen, werd er door de Duitse keisers gebruik gemaakt van
bisschoppen.
Deze konden ze zelf aanstellen en de bischoppen hadden
geen kinderen.
De Hollandse graven hadden ook belangstelling voor het
grondgebied van de bisschop.
Er lag rondom Wilsum veel grond, wat
ontwordeld kon worden aan het veen.
Alleen wateroverlast was in dit
gebied in die tijd nog een groot probleem.
Visserij was toen een zeer
belangrijke activiteit, vooral bij Wilsum, de monding van de IJssel
en we denken dan aan de zalm.
(De monding van de IJssel was gevuld met brakwater en de steur (bij
Kampen) vond dit geweldig.
Richting Deventer dus stroomop waarts, komen we meer in het gebied van
de Zalm (bij Wilsum).
Het opzetten en
het bezit van een eigen
militair steunpunt maakten dat een adelijke familie zich onafhankelijk
kon
opstellen.).
Zoals eerder
opgemerkt, bestond Kampen in het begin van de 11e eeuw nog niet. Het
eerste tufstenen kerkje in Kampen
stamt pas uit het begin van de13e eeuw, waarvan in 1961/62 een restant
is
opgegraven.
Dit kerkje was overigens een dochterkerk van Wilsum en deze
behoorde toen tot de parochie Wilsum.
En nog weer later, hebben we te
maken met het kerspel Kampen. Men moet bedenken,
dat er in die tijd
een godsdienstplicht
bestond en dat betekende,
dat de mensen in
Kampen en Kamperveen naar de kerk in Wilsum moesten gaan.
Opvallend is de
klaverbladvormige afsluiting die dit kerkje van Kampen aan de koorzijde
heeft
gehad.
Dat zou op invloed uit het Rijnland (Keulen) wijzen. Men moet
daarbij ook bedenken, dat deze
klaverbladvormige afsluiting ook de
uit 1175 daterende tufstenen Sint Nicolaaskerk van Vollenehove bezat.
Dus de een-beukig zaalkerkje uit Wilsum was de moederkerk van de latere
kerk
in Kampen en IJsselmuiden.
Grafhorst had in die tijd nog helemaal
geen kerkje. De Friesen die zich gevestigd hadden in Kamperveen,
nadat ze gevlucht waren uit het gebied rond Stavoren, vanwege
overstromingen
en plunderingen van de Noormannen, trokken pas heel
geleidelijk naar het gebied wat nu Kampen heet.
Ook waren er toen nog geen
belangrijke kloosters in de buurt.
Wel was Deventer al een
belangrijke plaats, maar deze was rond die tijd nog niet zo
belangrijk,
dat ze een voorpost aan de IJssel konden laten bouwen, om
aanstormend gevaar voor te kunnen zijn.
Wel zegt de geschiedenis ons,
dat in 1040, Bernoldus, toen bisschop van Utrecht de kerk van
Zwolle
aan het kapittel van St. Lebuinus te Deventer heeft
geschonken.
(De akte waarin dit staat is overigens vals).
Er
wordt gezegd, dat Zwolle zo het recht kreeg tot het benoemen van een
pastoor en kregen ze
de beschikking over de kerkelijke tienden in de
parochie. Maar Wilsum behoorde helemaal niet tot
deze parochie en het
bisdom Utrecht had omstreeks die tijd weinig tot helemaal geen
zeggenschap
in dit gebied. Dat de kerk van Zwolle in de afgelegen
buurtschappen nieuwe kerken
kon stichten en dan met name in Wilsum
valt daarom sterk te betwijfelen.
Over Overijssel bestaat in feite geen
enkel geschrift tussen de 9e en de 15e eeuw.
Bovendien, als je de
levensbeschrijving van St. Lebuinus bestudeert, vind je geen
enkele
aanknoopingspunt met Nederland. Nog erger, St. Lebuinus hoort thuis
in de pagus Isla en te Daventria in …
Noord-Frankrijk en niet in de
IJsselstreek van Deventer.
Salland bleef onder het bestuur van de
Saksische graven tot 1076.
Men
moet verder bedenken, dat de koning of keizer van Duitsland, dit
gebied in “gouwen”
(graafschappen) had verdeeld, die hij door
edelen liet besturen. Zo'n graaf benoemde dan
op zijn beurt er een
drost en deze benoemde in de steden weer een schout,
die zich liet
bijstaan door schepenen (dit was een college van vrije burgers).
De
BRUNONEN
(zijn waarschijnlijk de stichter
van het kerkje te Wilsum ! ).
De
Brunonen waren een grafelijk en markgrafelijk geslacht in het
hertogdom Saksen, het mark-graafschap en in Friesland.
Slechts vier generaties zijn ons bekend, van het einde
der 10e tot in de late 11e eeuw.
Er bestaat misschien een connectie met de Liudolfingers.
De
Brunonen beheersten een machtscomplex in zuidelijk Oostfalen.
Het strekte zich uit van het Noordelijke Thuringgau tot Godingau en
van Salzgau tot Mulheze.
Eigenlijk ging het om een Oud Lindolfinger-erfenis,
die zich reeds in de 9e eeuw had ontwikkeld.
Ook
waren zij aanwezig in grote delen van Midden-Friesland en
in het IJsselgau.
Zij kregen inkomsten uit tol op de visserij en uit de overzeese handel
(Stavoren, Dokkum, Leeuwarden en zo
ook Wilsum (Steur en Zalm),
sedert het begin van de 11e eeuw, wat hen toeliet munt te slaan.
Bruno I (970-1014)
heeft tevergeefs geprobeerd de keizertitel te bemachtigen na de dood
van Otto II, wat er op wijst dat de familie een zeker aanzien
had in dit gebied.
Hendrik III en IV hebben verschillende domeinen overgemaakt aan de
bisschoppen van Hildesheim en van Utrecht, evenals aan de
aartsbisschop van Hamburg.
Het verhaal gaat, dat Bruno I is overleden tijdens een tocht op het
schiereiland Schokland
en dat door de bekende Tsunami-vloed
van 28-09-1014.
hij verdronken is. Deze wereldwijde overstroming, is in de vergetelheid
geraakt.
Zijn zoon Liudolf III Graaf van Brunswijk en markgraaf in Friesland
volgt hem op.
Bruno II (1024-1057) volgde in
1038 zijn vader Liudolf III op, als
graaf van Midden-Friesland. Claimt in 1044 de grafelijke rechten in
Fivelgo.
Hij maakt zich in 1047 meester van het gebied tussen Lauwers en Eems.
Bij een aanslag op de zesjarige Hendrik IV en zijn moeder, waarbij
Brino II en zijn broer Ekbert I
(1030-1068) te hulp schoten, kwam Bruno II
om het leven en Ekbert I volgt hem dan op en als beloning voor
deze reddingsactie, krijgt hij o.a. het graafschap Friesland.
In de 11e eeuw verkreeg Stavoren van
de Brunonen stadsrechten,
die tussen 1058 en 1068 (1061) door Egbert
I ,
welke door Hendrik V in 1118 is bekrachtigd..
Stavoren was de eerste stad in dit gebied, die stadsrechten
kreeg.
Begrijp goed, dat ons hele land, in die tijd een deel was van het grote
Duitse Rijk.
Aldus werden de Brunonen leenmannenvan
rijkskerkelijke gebieden.
De Brunonen bezaten het markgraafschap Meissen sedert 1067 als rijksleen.
Egbert II verloor het in 1086 en zijn rechten in
Friesland in 1089,
na een keizerlijke uitspraak wegens opstandigheid. Aan beide
zijden van de Oker schonken de
Brunonen vele domeinen aan
verschillende kloosters die ze hadden gesticht in Braunschweig.
Hendrik de Vette van Nordheim en vervolgens Lothar III
konden bij huwelijk het erfgoed "binnendringen".
Egbert II van
Meissen (Ekkehard II) was de laatste telg die als graaf
Midden-Friesland bestuurde.
De jonge Egbert II volgde zijn vader op
als graaf van Meissen, Stavoren, Oostergo, Westergo en Isselgo.
Egbert II werd beleend door keizer Hendrik IV met het
graafschap Salland.
Maar deze Egbert ontpopte zich
als de grootste vijand van deze Duitse keizer Hendrik IV,
ondanks dat
het een neef van hem was. Zo kwam Egbert II in 1086 weer opnieuw in
opstand tegen Hendrik IV.
In 1087 verzoende Egbert II zich met
de keizer en kreeg hij zijn graafschappen terug. Doch Egbert II werd
veradelijk, bij een strijd in Thuringen , omgebracht (in een
watermolen, genaamd Silicha in 1090) en
alle graafschappen,
dus ook Isselgo, kwamen vanaf 1089
onder zeggenschap van de bisschop in
Utrecht (Koenraad) te staan.
Wel deed Egberts schoonzoon, de Saksische
hertog Hendrik de Dikke, in
1106 nog een poging om Friesland
te heroveren, maar hij werd bij
Norden met veel beleid en dapperheid ontvangen, dat zijn hele leger
uiteen viel
en hij zelf in de handen van de
Friezen viel, die hem daarna in zee hebben gegooid.
Ze sloegen zelfs
zilveren munten. Dus het vermogen om zo'n
kerkje te kunnen bouwen was ook aanwezig.
1+1 = 2 zou je kunnen
zeggen.
In die tijd werden de Brunonen “distissimus”
genoemd, m.a.w. ze waren hemeltje schatrijk !!
*******
Men moet
bedenken,
dat de invoer van Tufsteen in de 11e eeuw pas goed op gang kwam.
De
kogge, die gebruikt moest worden voor het vervoer van tufsteen vanuit
de stapelplaats Deventer,
had een diepgang van bijna 2 meter.
Voor de
beeldvorming, in 1170 komt er een abt.
van het Friese klooster
Mariengaarde, tufsteen uitzoeken in Deventer.
En hoe de grote
blokken stenen in Deventer kwamen is ook nog een vraag, want
waarschijnlijk
had Deventer toen nog helemaal geen rivierverbinding met de Rijn, daar
deze verbinding pas
ontstaan is na de Julianavloed in 1164
en de Allerheiligenvloed in 1170.
Het kerkje in Wilsum
bestond toen al meer dan 100 jaar. Tot en met de 10e eeuw, bouwde
men hoofdzakelijk houten gebouwen. Wel werden de stenen vanuit
Zuid-Duitsland op grote
tientallen, aan elkaar gebonden, vlotten via de Rijn, stroomafwaarts
richting Nederland vervoerd.
Waarschijnlijk zijn de blokken daarna op karren getrokken door ossen,
vanuit Zutphen
naar Deventer vervoerd, waar de grote blokken daar ter plaatse werden
verhandeld.
Vanuit Deventer kon toen deze blokken via de IJssel naar Wilsum worden
gebracht, waar
ze ter plekke werden gezaagd in handzame handelbare tufstenen.
De eerste aanpassingen van de kerk en die van de 14e eeuw.
In de 14e eeuw
is
waarschijnlijk het gotisch koor gebouwd plus daarbij een aangebouwde
sacristie ruimte,
want een koorgedeelte, zonder een sacristie is
moeilijk bruikbaar. Bedenk daarbij ook,
dat in die zelfde periode,
ook het Gotisch koor van de Sint-Nicolaaskerk te Zalk is gebouwd.
Het
zou best een gezamenlijk actie geweest kunnen zijn.
Niet duidelijk is, of het zaalkerkje in Wilsum ook een Romaans koor heeft gekend.
Waarschijnlijk is deze geheel gesloopt om het materiaal hiervan te
kunnen gaan hergebruiken
voor het latere Gotisch koor.
De aangebouwde
sacristie ruimte, horende bij
het Gotisch koor is later gesloopt, om
de vrijgekomen tufstenen
te kunnen gebruiken voor latere aanpassingen
van de kerk.
Waarschijnlijk
heeft
e.e.a. plaatsgevonden na de reformatie rond 1580.
Een gedeelte van
het koor werd toen afgesloten door een muur,
zodat dit gedeelte als
consistoriekamer gebruikt kon worden.
Een aantal gotische ramen
werden daarbij tevens dichtgemetseld en er kwam
een ingang aan de
oostkant van het koorgedeelte, die toegang gaf tot de
consistoriekamer.
(Zie de foto's elders op deze site).
De aanpassingen van de kerk in de 15e eeuw.
In die tijd
kende
het kerkje al een hoger Gotisch koor gedeelte.
Daarom werden nu de
zijmuren van het schip verhoogd, om zo een uniform dakgedeelte te
kunnen bouwen en
werden er vijf bakstenen kruisgewelven aangebracht, zoals die ook al
aanwezig was in het Gotisch koor en
de romaanse
vensters (dichtgemetseld) werden vervangen door grote
spitsboogvormige vensters.
Of de steunberen toen al bestonden is niet
geheel duidelijk. In die tijd werd overigens
het dak gedekt met monniken (bol) en nonnen (hol) dakpannen.
De ingang aan de
noordzijde werd gesloten en er kwam een nieuwe ingang aan de
zuidzijde van het zaalkerkje.
Ook kreeg de
kerk
toen een luidklokje, de Angelusklok, die 3x daags de burgers opriep tot
gebed.
De klok hoog 76 cm. en rond 96 cm. heeft van 1477 tot en met 1611 in de kerktoren gehangen.
De
herstelwerkzaamheden van de kerk omstreeks 1722 (Collecte)
De herstelwerkzaamheden van de kerk omstreeks 1837
(1740 fl uit het fonds voor noodlijdende kerken)
en herstelwerkzaamheden door de stormschade van 1825.De
renovatie van de kerk omstreeks 1900.
(en een ode aan Frederic
Adolph Hoefer (1850-1938)
Op 14 juli 1897 lezen we in de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant een artikel over
“Het kerkje te Wilsum”. Het betreft een ingezonden artikel van de heer F.A. Hoefer uit Hattem.
Aan het eind van dit artikel schrijft de heer Hoefer het volgende:
..........“Thans verkeert
dit schoon gebouw in zeer treurige toestand.
Het dak heeft grote
gaten, de muren wateren op vele plaatsen in en de ramen eischen
dringend vernieuwing.
Zal
dit oude gebouw, een der oudsten van Overijssel verdwijnen ! Zoo niet
geholpen wordt -Ja-.
De
gemeente en de gemeentenaren te Wilsum zijn te arm, om zelf de kosten
der herstelling te dragen.
Wel
bestaat er gegronde hoop, dat de regering zal helpen tot redding van
dit monument, maar niet uitsluitend,
Daarom
doen wij een beroep op allen, die gevoel hebben voor Overijssels
monumenten.
Helpt ons een
luttel dragen en zendt een gift of aan de Kerkvoogdij
der
Nederlandsche Hervormde Gemeente te Wilsum, of aan schrijver dezes.”.
In het boekje,
dat
werd uitgegeven na de restauratie van
1982, lezen we bij het
hoofdstukje “De restauratie” op blz. 9,
“Dat de kerk
van Wilsum er na 900 jaar nog staat, ondanks overstromingen,
stormen
en gevechten, is te danken aan de
stevigheid van de muren
….”. Zucht, zie boven.
Ik ben van mening,
dat we dit te danken hebben aan de heer E.A. Hoefer, want als hij
niet, begin 1900,
het
initiatief genomen had om de kerk te gaan
restaureren, dan was de kerk allang een ruïne geweest,
klaar voor de
sloop omdat de veiligheid niet meer gewaarborgd kon worden.
Zie de foto op
blz.
6 van bovengenoemd boekje, voor de restauratie rond 1900 van de
Noord-gevel.
Een bouwval, een bordje boven de deur van “onbruikbaar
verklaard gebouw” zou toen niet hebben misstaan.
Medio 1899 is
bij
Kon. Besluit aan de Ned. Hervormde gemeente een rijkssubsidie bedrag
verleend van fl 1500,
ten behoeve van de herstelwerkzaamheden aan de
kerk, onder de voorwaarde,
dat aan de renovatie een bedrag van fl
2800 moet worden besteed.
Al deze werkzaamheden stonden onder leiding van de heer F.A. Hoefer.
Een artikel in "De Harderwijker" van 23 september 1899
Het is te
betreuren, dat de burgerij in Wilsum,
de heer Hoefer nog niet op een of andere wijze,
de eer heeft
verstrekt, die hij verdient.
dat de aannemer Rouwenhorst te Hattem, de restauratie flink zal gaan voortzetten..
Tien in zeer slecht
verkerende ramen worden dan vervangen door kozijnen van
Bentheimersteen,
waarin gekleurd (cathedraal) glas in lood komt en
buiten de kerk wordt een nieuwe consistoriekamer
gebouwd met
tufsteen. Dit laatste is nodig, daar het koor, toen door een muur
afgesloten
en diende tot die tijd als consistoriekamer,zal worden
afgebroken,
zodat dit deel een geheel kan gaan vormen met de rest van
de kerk.
Tevens wordt de deur in de Oostgevel die
toen toegang gaf
naar de oude consistoriekamer
gesloten en krijgt de preekstoel een
nieuwe plaats in de kerk. Verder wordt een
een dicht gemetselde
gotisch raam weer hersteld en krijgt het koor weer vijf gotische ramen.
De herstelwerkzaamheden zijn in 1904
klaar gekomen.
Het artikel in de courant eindigt met de
opmerking:
... "Dat binnen korte jaren de Hervormde
gemeente te Wilsum in het bezit zal zijn
van een goed gerestaureerd eeuwenoud
kerkgebouw, is in hoofdzaak te danken aan de
onvermoeide pogingen van den heer
F.A. Hoefer te Hattem".
Bovendien
heeft de heer Hoefer zich ingespannen, om gegevens boven water te
krijgen
betreffende de stadsrechten van Wilsum.
Zo lezen we in een artikel in de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant van 28-10-1903
" ....Mr. Telting
brengt dank aan de hh. Hoefer te Hattem en mr. Rutgers,
rijks-archivaris van Overijssel voor de inlichtingen hem voor deze
uitgaven verschaft
en voor de diensten hem daarbij bewezen".
Een korte samenvatting van de geschiedenis van Wilsum:
STAD DATERING: (Vóór) 1321
febr. 24.
VERLENER: Bisschop van Utrecht
BESCHRIJVING: De oudste
vermelding van ‘Wilsem’ (als kerspel) dateert van 1213.1
De kerk aldaar is midden 11e eeuw
gebouwd en gewijd aan de Heilige Lambertus, bisschop van
Tongeren.
In een oorkonde van 28 december 1260
is Wilsum nog een villa (prope villam quandam Wilsem
dictam).2
In een oorkonde van 18 sept. 1276
verleent graaf Floris V voorrechten aan de
mercatores
civitatum et villarum de Campen, de Zwolle, de Daventria, de Wilsem
et de aliis locis.3
Dit privilege
wordt op 7 jan. 1300 bevestigd door graaf Jan II.
Hieruit valt echter niet af te leiden of Wilsum
tot de steden dan wel
de dorpen moet worden gerekend.
Van dinsdag 24 febr. 1321 is een
codificatie van het stadsrecht bekend door
‘schepenen van
Wilsem, olde ende nije, ende alle de gemeente’.4
Een afschrift hiervan is bewaard
gebleven 5
en in druk verschenen. 6
Het stadsrecht telt 51 artikelen;
hierin is ook al sprake van burgemeesters.
Algemeen wordt aangenomen dat
Wilsum
al vóór 1321 stadsrechten heeft gekregen van
de bisschop van
Utrecht. Op 4 okt. 1328 maant graaf Willem van Holland
schepenen en raad van o.a. de
stad Wilsem zich met de bisschop van
Utrecht te verzoenen.7
Van 22 mei 1330 dateert een
uitspraak in een geding tussen de bisschop en de heer van Voorst
waarbij de stad en het kerspel
Wilsem 500 ponden moeten betalen.8
Op 20 apr. 1331 verleent Jan III van Diest,
bisschop
van Utrecht, aan de inwoners van Wilsum stadsrecht zoals Zwolle,
Hasselt en Genemuiden dat hebben.9
Op 4 mei 1394 bevestigt bisschop
Frederik van Blankenheim de eerdere privileges.10
Wilsum is nooit ommuurd geweest.
Op de Landdagpenning van 1597
van de Staten van Overijssel staat Wilsum als één van de 16 kleine
Overijsselse steden vermeld.
Bij K.B. van 21 juli 1816, nr. 5,
wordt Wilsum tot de rang van stad verheven.
OUDST BEWAARDE ZEGEL: 18e
-eeuws.11 Schild met stadspoort en twee
torens waarop een pelikaan met jongen.
Randschrift: SIGILLUM WILSEMENSIS.
LITERATUUR:
Telting, A., ‘Stadregt van
Wilsum’, in: OSDM, 15e stuk 1903.
Pelser, E., De steden in
Overijssel in de Middeleeuwen tot 1400, Amsterdam 1966
(scriptie, niet gepubliceerd;
overdruk Bibliotheek provincie Overijssel).
1 OSU, II, nr. 613.
2 Ter Kuile,
Oorkondenboek, II, 269; OSU, III, 1538.
3 OHZ, III, nr.
1754, p. 872-877; OSU, IV, 1909.
4 Telting, ‘Stadregt van
Wilsum’, p. 15
5 GA Kampen, oude
archieven IJsselmuiden, inv. nr. 38, reg. nr. 1; HCO,
handschriftenverz. Vereniging ORG.
6 Telting, ‘Stadregt van
Wilsum’, p. 9-18.
7 Ter Kuile,
Oorkondenboek, IV, 881.
8 Ter Kuile, ibid., IV,
932; Berkelbach, Regesten, nr. 939.
9 GA Kampen, oude
archieven IJsselmuiden, regest nr. 2; Ter Kuile, ibid., IV, 1025.
10 Muller, Regesten,
1574.
11 Van den Bergh,
Gemeentezegels, p. 113.